Vanaf het voorjaar (2017) ben ik aan het schrijven aan een nieuw boek. De voorlopige titel is: Genezing en bevrijding in de tussentijd. Dit is niet meer dan een werktitel en tegelijk zeg ik daarmee veel over de inhoud:

  • Wat zit er nou achter dat in het werk van genezing en bevrijding (en dat is geen optie, maar een bijbelse opdracht! ) God soms zo verrassend ingrijpt en antwoordt op onze gebeden, alsof de hemel openscheurt, en dat in andere situaties de hemel van koper lijkt en processen van genezing en bevrijding uiterst taai zijn of gewoon stagneren?
  • Wat is daarin het verschil tussen genezing en bevrijding? En ook: tussen lichamelijke en innerlijke/emotionele genezing? Want met vele anderen zeg ik dat God eerder bevrijding dan genezing geeft.
  • Wat betekent het gegeven dat het Koninkrijk van God weliswaar 'reeds' onder ons is, maar ook 'nog niet'? En dat we nog steeds wachten op het volle Koninkrijk van God, op een nieuwe aarde onder een nieuwe hemel?
  • Wat kunnen belemmeringen en valkuilen zijn in de Dienst der Genezing en in de Dienst der Bevrijding?
  • Wat zeggen we als we zeggen dat God 'soeverein', ook in zijn reactie op onze gebeden om genezing en bevrijding? En: kan God zich ook verbergen? Kan God ook een weg gaan met het lijden, en kan dat lijden zelfs Gods bedoeling zijn?

In het boek hoop ik nog veel meer thema's uit te werken, bijvoorbeeld de vraag:

  • Wat zijn de grotere werken die de leerlingen en wij volgens Jezus zullen doen (Joh. 14:12)?
  • Op welke manier is er een verschil tussen Jezus’ bediening en de onze?
  • Waaraan moeten we denken bij Paulus'  ‘doorn in het vlees' (2 Kor. 12)? Was dat een ziekte of had het meer met tegenstand in zijn bediening te maken? Of van allebei wat?
  • En wat betekent het dat in de striemen van Jezus er voor ons genezing is (Jes. 53, Mat. 8)?

Vanaf deze zomer hoop ik maandelijks een nieuwe blog over dit boek te plaatsen. Voor vandaag mijn gedachten over de 'grotere werken' die Jezus'' volgelingen (ook wij!) mogen doen..
Zie ook de vorige BLOG, Paulus en zijn doorn in het vlees
En.... wie de BLOGS apart wil ontvangen, dat kan. Ik heb daartoe een aparte mailgroep gemaakt. Stuur dan een mail naar Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Jan Minderhoud


De grotere werken die Jezus aan de leerlingen belooft....

(onderdeel van hoofdstuk 6, ‘Wij zijn Jezus niet ... Of toch wel?’)

In het kader van Jezus’ afscheidstoespraak van Johannes 14 t/m 16 gebeurt het dat Filippus tegen Jezus zegt: ‘Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg.’
Het antwoord van Jezus: 'Ben Ik zo'n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien? Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken. Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden. Als u iets vragen zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.’ (Joh. 14:8-14)

Voor onze zoektocht inzake genezing en bevrijding gaat het me vooral om vers 12 en 13: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft - wie (op) Mij vertrouwt, NB/NBG -, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.’
Deze woorden van Jezus worden niet zelden toegepast op het doen van wonderen en tekenen. De gedachte is dan dat wij wonderen, tekenen en genezingen zullen verrichten die nog meer bijzonder zijn dan wat Jezus deed.

Voor de uitleg van vers 12 en 13 is allereerst het directe verband met vers 10 en 11 van belang. Jezus spreekt daar over de woorden (ta rèmata) en werken (ta erga) die de Vader door de Zoon doet en die de Zoon in eenheid met de Vader doet. Al eerder, in de nasleep van de genezing van de verlamde man bij Bethesda, heeft Jezus gezegd dat Hij zijn werken in verbondenheid met de Vader doet: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (5:17). Verder is, zoals we nog zullen zien, het ‘want Ik ga heen naar Mijn Vader’ (12c) een sleutel voor de uitleg van de woorden van Jezus.

We beginnen met de uitleg van de drie Griekse sleutelwoorden:
1. erga = ‘werken’ (ook wel: ‘daden’). Dit woord kom je opvallend vaak tegen in het Johannes-Evangelie, zowel in enkelvoud (ergon) als in meervoud (erga):
- Jezus is gekomen om het werk van de Vader te volbrengen (4:34, 5:36, 17:4).
- Het werk van God is ook: geloven in Hem die Hij gezonden heeft (6:29).
- De Vader laat ‘grotere werken dan deze’ aan de Zoon zien (5:20). Dat eerdere werk is de genezing van de verlamde man bij dat badwater van Bethesda (5:1-9). Uit het vervolg blijkt dat het ‘grotere werk’ het werk van opstanding en oordeel zal zijn. Dat grotere werk komt (ook) in handen van de Zoon te liggen.
- De werken die Jezus in de naam van de Vader doet (7:3,21, 9:3-4, 10:25,32,37-38, 15:24).

2. kakeinos = ‘ook die’ (daarom kunnen HSV en NBV met ‘ook’ of ‘hetzelfde’ vertalen, dan verwijst het terug naar de werken) of: ‘ook hij’ (zo vertaald door de NB).

3. meizona – meizoon = ‘groter’, overtreffende trap van megas, groot.
Het woordje megas (mega, in onze taal!) kom je vaak tegen in het Nieuwe Testament. Ik noem de meest opvallende plaatsen van de overtreffende trap meizoon in het Johannes-Evangelie:
-  Jezus die tegen Nathanaël zegt dat hij ‘grotere dingen dan deze’ zal zien. Grotere dingen dan het feit dat Jezus hem al onder de vijgenboom zag, nog voordat Filippus Nathanaël riep. Want, ‘je zult de hemel geopend zien en de engelen van God zien opklimmen en neerdalen op de Mensenzoon’ (1:51-52).
- De ‘grotere werken dan deze’ die de Vader de Zoon zal laten zien. Dat blijken in de volgende verzen de werken van de verheerlijkte Zoon te zijn, in opstanding en oordeel (5:20-29).
- Jezus die een groter getuigenis heeft dan Johannes de Doper, want Jezus is gekomen om de werken van de Vader te volbrengen en die werken getuigen van Jezus dat de Vader Hem gezonden heeft (5:36).
- De ‘grotere liefde’ waar Jezus over spreekt: ‘Niemand heeft een grotere liefde dan deze, namelijk dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden’ (15:13).

Nu we de sleutelwoorden vanuit het Grieks en de directe context beter in het vizier hebben, kunnen we overgaan naar de uitleg van Jezus’ woorden. In vers 10 en 11 zegt Jezus tegen Filippus: ‘Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken. Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf.’
Met andere woorden: ‘Filippus, als je niet bereid bent om in Jezus te geloven wanneer Hij over de eenheid met de Vader spreekt, dus wanneer je niet genoeg hebt aan zijn woorden, geloof dan tenminste God op grond van het bewijsmateriaal dat je voor ogen hebt: de werken van de Zoon. Die werken zijn ook de werken van de Vader.’ Vervolgens kan Jezus het nog sterker vertellen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.’

Jezus lijkt hier een nieuw inzicht te delen, een soort profetisch openbaringswoord. Allereerst spreekt Hij over de werken die Hij doet. In het Johannes-Evangelie lijkt dat vooral te verwijzen naar de werken van genezing: de zoon van de hoveling (4:43-54), de verlamde die bij Bethesda lag (5:1-9) en de blindgeborene (9:1-14). Verder kun je ook denken aan het eerste teken dat Jezus doet: water wordt wijn (2:1-11), de broodvermenigvuldiging (6:1-15) en Jezus die over het meer wandelt (6:16-21). Tot slot is er de opwekking van Lazarus, ook al wordt in dat verband het woordje ‘werk’ niet genoemd. Wel was daar sprake van een machtswoord van Jezus (11:1-45). Tegelijk kunnen we bij deze ‘werken’ aan nog meer denken: het werk van geloof in God die zijn Zoon zond (6:29), het werk van de dienstbaarheid (de voetwassing, Joh. 13), het werk van de verkondiging.
     Bedoelt Jezus nu dat de discipelen nog grotere werken dan deze zullen doen, dus dat de werken van de leerlingen nog meer bijzonder zullen zijn? Dat ligt niet voor de hand. Daarvan zijn in de kerkgeschiedenis ook geen voorbeelden te geven. Jezus zegt zelf dat Hij werken gedaan heeft ‘die niemand anders gedaan heeft’ (15:24). Een overtreffende trap voor zijn volgelingen ligt dan niet voor de hand. Ik geef enkele zoekrichtingen:

1. De discipelen zullen in Johannes 15 ranken worden genoemd. Die ranken kunnen vrucht dragen zolang ze met de wijnstok verbonden blijven. Dan brengen ze vruchten voort die de wijnstok zélf niet draagt. Jezus spreekt hier van de situatie na zijn heengaan. Dan komt het erop aan dat de leerlingen ‘in Hem blijven’, met Hem verbonden blijven, als ranken aan de wijnstok.

2. Het ‘grotere’ zit hem in het gegeven dat de leerlingen deze werken zullen doen in verbondenheid met de verhoogde Christus, de wijnstok. Dat zijn ook de grotere werken waar Jezus in 5:20-29 over sprak: de werken van opstanding en oordeel. De apostelen worden straks bij de verkondiging van de boodschap van opstanding en oordeel ingeschakeld. Daar kunnen we de begeleidende tekenen van Markus 16:15-20 bij indenken.

3. De sleutel ligt in 14:12c, in het ‘want Ik ga heen naar Mijn Vader’ en in het volgende vers 13: ‘En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.’ Het is door de hemelvaart van Christus dat deze ‘grotere werken’ tot stand zullen komen; en door de gebeden die de leerlingen namens de verhoogde Christus zullen opzenden. Die grotere werken worden dus pas verricht na het heengaan van Jezus. Vanuit zijn positie als verhoogde Heer aan de rechterhand van de Vader kan Hij zijn aardse medewerkers met meer intensiteit en met een bredere actieradius aansturen. Het werk van Jezus kan nu wereldwijd doorgaan. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het volbrachte werk van Christus (Goede Vrijdag, Pasen) en met de komst van Heilige Geest. Het is om deze reden dat Jezus in Johannes 16:7-11 zegt dat het beter is dat Hij heengaat en plaats maakt voor de Heilige Geest:

Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen;  maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden. En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel: van zonde, omdat zij niet in Mij geloven; van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien; en van oordeel,  omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is.

Ik wijs op nog een aspect: de associatie met de Mensenzoon aan wie alle macht en heerschappij gegeven wordt (Dan. 7:13-14) is ook al aanwezig in de eerder genoemde verwijzingen: de ‘grotere werken’ die Nathanaël te zien zal krijgen (1:51-52) en de grotere werken die de Vader aan de Zoon zal laten zien (5:20, even verder: ‘omdat Hij de Zoon des mensen is’, 5:27).

Door de werking van de Heilige Geest kan het werk van Jezus Christus tot volle ontplooiing komen. Liefde voor Jezus en zijn geboden is de basis (Joh. 14:15). Zijn leerlingen gaan de wijde wereld in, maar uiteindelijk is Hij het zelf die, vanuit de hemel en als antwoord op hun gebeden, het grote werk zal doen. Dat Jezus de verkondiging onder de volken zelf ook in gedachten had, kunnen we afleiden uit 10:16 (de schapen die uit een andere schaapskooi zijn), uit 12:20-32 (de Grieken die graag Jezus willen zien) en uit het hogepriesterlijk gebed waarin Jezus bidt voor de eenheid van allen die door de verkondiging van de leerlingen zullen gaan geloven (17:20-23).
     Bij de ‘grotere werken’ die de leerlingen zouden doen moeten we dus vooral denken aan de verkondiging van het evangelie wereldwijd en aan het feit dat ze daarin door de verhoogde Christus met de Heilige Geest bekrachtigd zouden worden. Tekenen en wonderen zouden deze verkondiging ondersteunen (Mark. 16:19-20). De schaduw van Petrus kon al genoeg zijn om iemand te doen genezen en anders de zweetdoeken en werkkleren van Paulus wel (Hand. 5:15 en 19:11-12). In het geval van Paulus wordt zelfs gesproken van ‘buitengewone krachten’ (HSV) of ‘buitengewoon grote wonderen’ (NBV). Daarnaast kun je ook denken aan de herinterpretatie en doorvertaling van het evangelie in andere contexten en culturen, buiten het Joodse land. Met name de apostel Paulus is daarin voorop gegaan. Hij vertaalde het evangelie van kruis en opstanding door in de context van de Grieks-Romeinse wereld.

Nu we twintig eeuwen verder zijn, zien we daarvan ook de vrucht. Het evangelie is de hele wereld over gegaan, miljoenen, zelfs miljarden mensen zijn tot geloof gekomen en hebben onderwijs, medische zorg, genezing en voedsel ontvangen. De ‘grotere werken’ van de leerlingen van Jezus hebben dus alles te maken met hun bijzondere plaats in de heilsgeschiedenis: zij worden ingeschakeld in de verkondiging van het evangelie na hemelvaart en Pinksteren. In dit verband kunnen we ook wijzen op het woord van Jezus over de positie van Johannes de Doper in de heilsgeschiedenis: 'Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper; maar wie de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is groter dan hij.' (Mat. 11:11)
     Niemand in de oude bedeling is groter dan Johannes de Doper. Hij wordt door Jezus zelfs ‘meer dan een profeet’ genoemd, de wegbereider voor de Messias (Mat. 11:9-10). Johannes was een man van ongeëvenaarde grootheid. En toch is de minste in het Koninkrijk van God groter (opnieuw: meizoon) dan hij. Want Johannes maakte geen deel uit van het Koninkrijk van God dat nog komende was. Daarvoor kwam hij te vroeg. De leerlingen van Jezus maken wel deel uit van dat nieuwe Koninkrijk. Zij maakten het mee dat alleen al op de eerste Pinksterdag er meer mensen tot geloof kwamen dan wellicht gedurende Jezus’ hele bediening.