Ik schrijf momenteel aan een boek over Genezing en Bevrijding in de tussentijd (werktitel). Ik ben op twee derde en hoop in de zomer van 2018 het boek af te ronden. Maandelijks publiceer ik een BLOG, een relevante passage uit het boek. Vandaag is dat de vraag van Jezus aan de blinde Bartimeüs: 'wat wil je dat Ik je doen zal?'


Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?

‘Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?’ (Markus 10:51). Wat wil de zieke zelf? Wat wil je dat ik voor je doen zal? Die vraag wordt lang niet altijd gesteld. Soms kan het je overkomen dat op een conferentie of in een samenkomst goedbedoelende mensen op je afstormen met de vraag: ‘Mag ik met je bidden (om genezing)?’ Ik moet altijd even slikken bij die vraag. Hij roept soms weerstand bij me op. Kriebels. Want om wiens belang gaat het hier? Om dat van de genezings- en bevrijdingsbedienaar die zo graag wil bidden en genezing en bevrijding wil zien? Of het mijne, ik als zieke, als mens met welke nood dan ook? Of om dat van Koning Jezus?

Bovendien worden er sterke verwachtingen bij een zieke neergelegd: dat deze meebeweegt in deze zoektocht naar genezing of bevrijding. Zoals iemand tegen mij zei: ‘Als ik met vrienden naar een genezingsconferentie ga, verwacht iedereen dat ik naar voren ga bij de genezingsdienst. En wil iedereen steeds weer voor me bidden en moet ik steeds maar proclameren dat ik genezen ben.’ Iemand kan ook andere redenen hebben om niet bij het gebed om genezing betrokken te zijn. Zo vertelde mij iemand over een chronisch zieke vriendin. Die vroeg aan haar vrienden om voor haar te blijven bidden, maar dan wel buiten haar om. Zij beleefde alle aandacht voor ziekte en gebed als een ontkenning van andere belangrijke waarden van haar leven. Want iemand is meer dan zijn of haar ziekte...

Bovendien: iemand is geen ‘project’ om te bewijzen dat goddelijke genezing nog steeds gebeurt. In teveel situaties gebeurt het dat er over de grenzen van de (toch al zo kwetsbare) zieke wordt heengegaan. Er mag maar één vraag centraal staan: ‘wat wil de zieke?’ Er mag maar één behoefte centraal staan: die van de zieke. En sámen mogen zieken en bidders zich onderwerpen aan de wil van God. Hoe de wil van God is en hoe de weg die God met ons gaat er in de praktijk uit ziet, dat is elke keer weer anders en onderwerp van de zoektocht van dit boek.

Om deze redenen terug naar die vraag: ‘Mag ik met je bidden…?’ Een lastige vraag, als je er goed over nadenkt. Geen handige vraag. Natuurlijk maakt het veel uit vanuit welke intentie die vraag gesteld wordt. Bovendien zendt een zieke door aanwezig te zijn bij een genezingsconferentie een bepaald signaal uit. Maar het mag er in geen geval om gaan dat ik er met mijn nood of ziekte ben om de bidder een dienst te bewijzen. ‘Ja hoor, je mag met me bidden, ga je gang maar als dat je dat zo graag wilt …’ Of nog scherper: ‘Als je zo nodig je genezingsbehoefte aan mij kwijt wilt...’ Want zou het kunnen dat God op dit moment iets anders van ons vraagt? En dat in mijn leven iets anders aan de orde is en om prioriteit vraagt? En dat jij met jouw vraag ‘Mag ik met je bidden?’ je eigen gevoelens van machteloosheid aan het camoufleren bent, omdat je het eenvoudigweg niet kunt aanzien dat ik ziek ben?

Het lijkt me vele malen zorgvuldiger eerst een andere vraag te stellen: ‘Wat wil je dat ik je doen zal? Wat kan ik voor je doen? Zou je willen dat ik voor je bid, en zo ja, hoe dan? Wat heb je nodig?’ Dan zou het antwoord zomaar kunnen zijn: ‘Dat ik Jezus beter mag zien. Dat ik meer van Jezus mag zien. Dat ik Hem mag volgen op zijn weg, ook als dat een weg van lijden is, een kruisweg…’ Dus nogmaals: om wie of Wie gaat het? En wie bepaalt er of er gebeden wordt en op welke manier?

Als Jezus op weg is naar Jeruzalem stelt Hij die vraag ook: ‘Wat wil je dat ik voor je doen zal?’. Het gebeurt bij Jericho, waar een blinde langs de kant van de weg zit te bedelen . Bartimeüs, de zoon van Timeüs. Als hij hoort dat Jezus de Nazarener langs komt, begint hij te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij!’ Bartimeüs wordt door de omstanders tot zwijgen gemaand, maar begint des te harder te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij!’ Dan staat Jezus stil en laat de blinde bij zich roepen. Als Bartimeüs bij Jezus komt, stelt Jezus de volgende opvallende vraag: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?’ (Markus 10:51). Is dat omdat Jezus wil weten waarmee deze man het meest gediend is? Wil hij misschien een aalmoes? De blinde Bartimeüs had ook om rijkdom kunnen vragen, om de huidige staat van armoede te boven te komen. En hij had de hoop ooit te kunnen zien al opgegeven.
Natuurlijk weet Jezus al wat Bartimeüs ten diepste wil, maar Hij wil dat uit de mond van Bartimeüs zelf horen. Dat gebeurt dan ook: ‘Rabbouni, dat ik ziende mag worden.’ Met andere woorden: geef mij ogen! Geef mij ogen om de Messias te zien, de Zoon van David. Want daarmee was het begonnen, aan de poort bij de uitgang van Jericho: dat Bartimeüs hoort dat Jezus van Nazareth langs komt en dat hij om ontferming gaat roepen.

Het antwoord dat Jezus geeft is geheel in deze lijn: ‘Ga heen, uw geloof heeft u behouden.’ En meteen gaat Bartimeüs weer zien en volgt hij Jezus op de weg. Deze weg blijkt steeds meer een weg van het kruis te zijn, want de eerstvolgende gebeurtenis die Markus (en Mattheüs) ons vermeldt is de intocht in Jeruzalem: een koning op een ezel... De ogen van Bartimeüs zijn geopend om te zien wat er straks te gebeuren staat: de kruisdood van Jezus.
Kortom: het gaat Jezus om méér dan genezing alleen. Het gaat Hem ook om navolging (‘hij volgde Jezus op de weg’, 10: 52). Eerst zit Bartimeüs ‘langs de weg’ te bedelen; na zijn ontmoeting met Jezus en genezing gaat hij ‘op de weg’ van Jezus om Hem daarop te volgen. In de variant van Lukas gaat het om de verheerlijking van God, eerst door de blinde die genezen is, vervolgens door het volk dat God de eer geeft (Luk. 18:43). Bovendien heeft Bartimeüs later in Jeruzalem wellicht in de tempel een dankoffer voor zijn genezing gebracht.

‘Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?’ Uit de vraag van Jezus aan Bartimeüs leren we twee dingen:
1.  Jezus betrekt de zieke volop in de vraag ‘wil je gebed en zo ja, hoe dan?’ Wat wil je dat Ik voor je doen zal!
Eerder zagen we dat in Jakobus 5 het initiatief tot gebed bij de zieke ligt. ‘Is iemand onder u ziek? Laat hij dan de ouderlingen van de gemeente bij zich roepen...’
2.  Het grotere doel van genezing en bevrijding is altijd navolging op de weg van Jezus. Genezing en bevrijding zijn nooit los verkrijgbaar. Het aangeraakt worden door Gods liefde, in vergeving en verlossing, in genezing en bevrijding, vraagt om navolging van Jezus en daagt daartoe uit. Ook als die weg op een lijdensweg uitloopt.

Wat het boek-in-wording betreft

Vanaf het voorjaar (2017) ben ik aan het schrijven aan dit nieuwe boek. Vragen die aan de orde komen: wat zit er nou achter dat in het werk van genezing en bevrijding (en dat is geen optie, maar een bijbelse opdracht! ) God soms zo verrassend ingrijpt en antwoordt op onze gebeden, alsof de hemel openscheurt, en dat in andere situaties de hemel van koper lijkt en processen van genezing en bevrijding uiterst taai zijn of gewoon stagneren? Wat is daarin het verschil tussen genezing en bevrijding, ook tussen lichamelijke en innerlijke/emotionele genezing? Want met vele anderen zeg ik dat God eerder bevrijding dan genezing geeft... Wanneer bidden, wanneer bevelen of proclameren?
Wat betekent het gegeven dat het Koninkrijk van God weliswaar 'reeds' onder ons is, maar ook 'nog niet'? En dat we nog steeds wachten op het volle Koninkrijk van God, op een nieuwe aarde onder een nieuwe hemel? Wat kunnen belemmeringen en valkuilen zijn in de Dienst der Genezing en in de Dienst der Bevrijding? Op welke manier is er een verschil tussen Jezus’ bediening en de onze? Wat zeggen we als we zeggen dat God 'soeverein', ook in zijn reactie op onze gebeden om genezing en bevrijding? En: kan God zich ook verbergen? Kan God ook een weg gaan met het lijden, en kan dat lijden zelfs Gods bedoeling zijn? Waaraan moeten we denken bij Paulus'  ‘doorn in het vlees' (2 Kor. 12)?

Jan Minderhoud